speciale papierformaten
voorbereiding
1.
Klap de uitvoerlade op.
2.
Leg het papier of het andere afdrukmateriaal waarop u wilt afdrukken, in
de invoerlade, met de afdrukzijde omlaag.
3.
Schuif het papier zo ver mogelijk in de printer.
4.
Schuif de papierregelaars goed tegen de randen van het
afdrukmateriaal en duw de invoerlade naar binnen.
5.
Klap de uitvoerlade neer.
een speciaal papierformaat definiëren
1.
Open het bestand dat u wilt afdrukken.
54
2.
Volg naar gelang van het gebruikte softwareprogramma een van deze
paden om uw afdrukopties te selecteren:
• Klik op
Bestand
>
Afdrukken
en selecteer vervolgens
Eigenschappen
– of –
• Klik op
Bestand
>
Printerinstelling
en selecteer vervolgens
Eigenschappen
– of –
• Klik op
Bestand
>
Afdrukken
>
Instelling
en selecteer vervolgens
Eigenschappen
.
Het dialoogvenster printereigenschappen verschijnt met de tabbladen
Instelling, Functies en Geavanceerd.
3.
Klik op de tab
Instelling
en selecteer
Aangepast papierformaat
onder
Papierformaat.
Het dialoogvenster Aangepst papierformaat verschijnt.
4.
Selecteer de breedte- en lengte-instellingen voor uw speciale
papierformaat.
De papierbreedte moet tussen 77 en 215 mm liggen. De papierlengte
moet tussen 127 en 356 mm liggen.
5.
Klik op
OK
om terug te keren naar het venster Instelling.
6.
Klik op
Toepassen
en klik vervolgens op
OK
om de nieuwe instellingen te
accepteren.
7.
Klik op
OK
om af te drukken.
afdrukrichtlijnen
• Als het papier kleiner is dan 100 x 148 mm, moet u de invoerlade
niet gebruiken. Gebruik de invoer voor enkele envelop van de printer
om het papier of andere afdrukmateriaal vel voor vel te laden.
• Als u banieren of posters afdrukt, kunt u geen speciale
papierformaten gebruiken.
Zie ook:
posters afdrukken
banieren afdrukken
55